Les 3


Kapjesletters

             cxapelo

In deze les worden de laatste letters besproken die in vergelijking met de Nederlandse taal een afwijkende uitspraak en schrijfwijze hebben. Het Esperanto heeft namelijk een aantal letters die het Nederlands niet kent, de zogenoemde kapjesletters.

Op het computerscherm worden deze letters weergegeven door middel van de tekenset of codering Unicode. In de browser moet deze tekenset of codering ingesteld zijn op automatisch herkennen (auto-select) of op Unicode (UTF-8).
Daar waar deze letters niet te typen zijn, is een kapje (^) vóór de letter een bruikbaar alternatief.

De c met een kapje erop (ĉ, ^c) spreek je uit als tsj in fietsje of koetsje.
la ĉambro de kamer
la ĉerizo de kers
la ĉapelo de hoed
dimanĉo zondag
la ĉielo de hemel, lucht
la ĉagreno het verdriet
la ĉokolado de chocolade
la ĉapo de pet, muts
la voĉo de stem
 
De g met een kapje (ĝ, ^g) wordt uitgesproken als dzj als in het Engelse woord gentleman.
la etaĝo de etage
la fromaĝo de kaas
la vizaĝo het gezicht
la seĝo de stoel
la paĝo de bladzijde
la ĝardeno de tuin
la ĝojo de vreugde
manĝi eten
preĝi bidden
loĝi wonen
 
De h met een kapje (ĥ, ^h) wordt uitgesproken als ch in kachel.
la eĥo de echo
la ĥaoso de chaos
 
De j met een kapje (ĵ, ^j) wordt uitgesproken als zj als in het Franse woord bonjour of journaal.
ĵus zojuist, net, even tevoren
ĵeti werpen, gooien
tatuaĵo tatoeage
 
De s met een kapje (ŝ, ^s) wordt uitgesproken als sj in sjouwen.
la ŝafo het schaap
la tapiŝo het vloerkleed
la poŝo de zak
la ŝtono de steen
la buŝo de mond
la ŝranko de kast
 

Tenslotte kent het Esperanto nog twee zogenoemde tweeklanken:

- au met een boogje, de onderste helft van een cirkel op de u.
Deze tweeklank wordt uitgesproken als auw (in flauw en gauw) en

met net zo'n boogje op de u. Deze tweeklank wordt uitgesproken als èw.

Als het boogje niet te typen is, (net als de kapjes) is een * na de u een bruikbaar alternatief (au*, eu*)
Het vervangt alleen het boogje en zegt dus niets over de klemtoon.

aŭdi horen
morgaŭ morgen
ankaŭ ook
ĵaŭdo donderdag
Eŭropo Europa
neŭtrala neutraal

Let op! Zou je bij deze tweeklanken het boogje boven de letter u vergeten, dan zou je een geheel ander woord met een geheel andere uitspraak krijgen.
Bijvoorbeeld neŭtrala wordt uitgesproken als nèwtrala, maar neutrala zou je moeten uitspreken als ne-u-tra-la!

Hiermee is de uitspraak van alle letters behandeld. De q, w, x en y komen in het Esperanto niet voor.


Werkwoorden

In de vorige les leerden we de onbepaalde wijs en de tegenwoordige tijd.
Als de handeling gisteren of verleden jaar plaats vond, dan spreek je van verleden tijd.
Moet de handeling nog gebeuren, dan is het de toekomende tijd.
In het Esperanto is aan de uitgang van het werkwoord te zien welke tijd wordt gebruikt.

  De uitgang van de tegenwoordige tijd is -as (denk maar aan de a van 'vandaag')
  De uitgang van de verleden tijd is -is (denk maar aan de i van 'gisteren')
  De uitgang van de toekomende tijd is -os (denk maar aan de o van 'morgen')
 

Tegenwoordige tijd

mi falas ik val
vi falas jij, u valt
li falas hij valt
ŝi falas zij valt
ĝi falas het valt
ni falas wij vallen
vi falas jullie vallen
ili falas zij vallen
 

Verleden tijd

mi falis ik viel
vi falis jij, u viel
li falis hij viel
ŝi falis zij viel
ĝi falis het viel
ni falis wij vielen
vi falis jullie vielen
ili falis zij vielen
 

Toekomende tijd

mi falos ik zal vallen
vi falos jij, u zult vallen
li falos hij zal vallen
ŝi falos zij zal vallen
ĝi falos het zal vallen
ni falos wij zullen vallen
vi falos jullie zullen vallen
ili falos zij zullen vallen

Nieuwe woorden

kuŝi liggen kvar vier
paroli spreken, praten la objekto het voorwerp
flugi vliegen inter tussen
pezi wegen (zwaar zijn) nova nieuw
labori werken flava geel
la salono de zaal kun met
la maro de zee ruĝa rood
la homo de mens apud naast
la plafono het plafond mia mijn
la nomo de naam nia ons, onze
la kato de kat al naar
la skatolo de doos devi moeten
kiu welke, wie° interesa interessant
tri drie nun nu
° Het woord kiu betekent oorspronkelijk welke.
Omdat we vaak spreken over mensen, personen, laten we dit meestal weg, zodat kiu ook wie betekent.
 
la tagoj de la semajno de dagen van de week
dimanĉo zondag
lundo maandag
mardo dinsdag
merkredo woensdag
ĵaŭdo donderdag
vendredo vrijdag
sabato zaterdag

Vertalen

3A1
  A  
1. Ŝi falis en la ĝardeno.
2. Kvar kolomboj flugis, sed du kolomboj sidis en la domo.
3. La libroj kuŝis sur la tablo.
4. En la poŝo de knabo estas multaj objektoj.
5. Morgaŭ la knabinoj iros al la urbo.
6. La malgranda knabo sidas sur la tablo en la ĉambro kaj ludas.
7. La nomoj de la tagoj de la semajno estas lundo, mardo, merkredo, ĵaŭdo, vendredo, sabato, dimanĉo.
8. Kiu estas vi?
9. Mi estas sinjoro K.
10. Mi loĝas en malgranda urbo kun mia frato.
11. Ankaŭ mia fratino loĝis en nia urbo, sed nun ŝi loĝas en Amsterdamo.
12. La griza ĉapelo falis.
13. La gazeto estas interesa.
14. Multaj homoj devas labori.
15. Mi legis.
     
  B  
  1. Wat was dat?
  2. Wie ben jij?
  3. Wij zullen lezen.
  4. Het kind is jong en gezond, maar de grootvader is oud en ziek.
  5. Wie zal in het nieuwe bed slapen?
  6. Dat was de echo.
  7. De grote hond is de vijand van de kleine kat.
  8. Morgen spreekt (!) mijnheer K.
  9. De stem van de moeder was mooi.
  10. De kleine zwanen zullen in een nieuw park vliegen.

Tip! Leer steeds alle woorden en repeteer de woorden uit de vorige lessen.

E-mail de gemaakte vertalingen en eventuele vragen en suggesties naar pingveno .

Ga naar de volgende les via hejmo of door het aanklikken van les 4.