De Esperantowoorden zijn opgebouwd uit onveranderlijke elementen: stammen, voor- en achtervoegsels en uitgangen. Zelfstandige naamwoorden eindigen op -o, bijvoeglijke naamwoorden eindigen op -a en afgeleide bijwoorden worden gevormd met behulp van een -e. Bijvoorbeeld:
In het meervoud krijgen zelfstandige naamwoorden en de bijbehorende bijvoeglijke naamwoorden een -j: varmaj tagoj = warme dagen
|
||||||||
![]() | ![]() |