Les 16


Voorvoegsels

Het voorvoegsel re- gebruiken we alleen voor werkwoorden. Het heeft twee betekenissen:

1. opnieuw / her

legi lezen relegi herlezen
diri zeggen rediri opnieuw zeggen, herhalen

re- geeft dus een herhaling aan van de handeling, die het werkwoord aangeeft.

2. terug / weer

sendi zenden resendi terugzenden
bati slaan rebati terugslaan
veni komen reveni terugkomen
salti springen resalti terugspringen
tiri trekken retiri terugtrekken

Achtervoegsels

Het achtervoegsel -ig.
Als je dit achter een bijvoeglijk naamwoord (mooi, goed, warm) of achter een zelfstandig naamwoord plaatst, betekent het:

maken of brengen in een toestand, die het stamwoord aangeeft (in dit geval dus het bijvoeglijk naamwoord of het zelfstandig naamwoord).

pura rein purigi reinigen
kontenta tevreden kontentigi tevreden stellen, bevredigen
varma warm varmigi warm maken, verwarmen
bela mooi beligi mooi maken, verfraaien

Bij de eerste twee voorbeelden kun je zien, dat dit achtervoegsel ook in onze taal bestaat, nl. reinigen en bevredigen.
Hieronder nog enkele voorbeelden van dit achtervoegsel achter een zelfstandig naamwoord.

gasto gast gastigi tot gast maken, herbergen
entuziasmo geestdrift entuziasmigi geestdriftig maken, bezielen

Van dit achtervoegsel -ig moet je nog onthouden, dat hierna altijd de letter n moet worden toegepast.
  Ik maak de kamer schoon. Mi purigas la ĉambron.

Deelwoorden

In les 12 is het achtervoegsel -anta behandeld. Dit gebruik je om aan te duiden, dat iemand met iets bezig is.

  de lezende jongen la leganta knabo
  het lachende meisje la ridanta knabino
  de lerende kinderen la lernantaj infanoj

We kunnen deze zinnen ook als volgt schrijven:
  de jongen is aan het lezen la knabo estas leganta
  de kinderen zijn aan het leren la infanoj estas lernantaj

Deze korte herhaling vormt een inleiding tot een volgend onderwerp, namelijk de deelwoorden.

Tot nu toe hebben we steeds zinnen gebruikt, waarin het werkwoord in de tegenwoordige tijd, verleden tijd of toekomende tijd voorkwam. Voorbeelden:

  ik loop ik liep ik zal lopen
  hij ziet hij zag hij zal zien

Maar er werden nog geen zinnen gegeven met:
  ik heb gezien hij had gelezen zij was gekomen het boek wordt gelezen

De woorden gezien - gelezen - gekomen zijn deelwoorden.

Je ziet dat we bij het gebruik van deelwoorden nog een werkwoord erbij halen, nl.heb / had, ben, is / was, wordt / werd.
Voor het samenstellen van dergelijke tijden roepen we dus andere werkwoorden te hulp.
We gebruiken dan de zogenoemde hulpwerkwoorden hebben, zijn, worden, zullen.

  Regel!
In het Nederlands kennen we vier hulpwerkwoorden.
In het Esperanto is er maar één, nl. esti.

Of er in het Nederlands nu staat was of had of werd plus een deelwoord, in het Esperanto gebruiken we steeds esti (natuurlijk wel op de juiste manier vervoegd).

Het deelwoord vormen we door een bepaalde uitgang (of zoals je het misschien wilt noemen, een bepaald 'achtervoegsel') achter de stam van het werkwoord te plaatsen.

  hij is gekomen li estas veninta (= li venis)
  hij was gekomen li estis veninta
  wij hebben gewandeld ni estas promenintaj (= ni promenis)
  wij hadden gewandeld ni estis promenintaj
  de kinderen hebben gespeeld la infanoj estas ludintaj (= la infanoj ludis)
  de kinderen hadden gespeeld la infanoj estis ludintaj

In -inta zit de i van de verleden tijd, -inta wil dus zeggen: klaar met ...
In de volgende lessen zullen we verder op de deelwoorden ingaan.

Opmerking
In de zin wij hebben gelezen mag het woord hebben nooit worden vertaald met havi.
* Ni havas legintaj is absoluut fout! De juiste vertaling is:

  Ni estas legintaj. (of: Ni legis)


Vertalen

  A  
1. Nia najbaro purigas la ĉambrojn.
2. Ni estis jam purigintaj nian ĉambron.
3. Kion vi faris hieraŭ?
4. Mi estis ricevinta belan libron de mia amiko kaj mi legis la tutan vesperon.
5. Tial vi ne estis lerninta vian lecionon.
6. La parolanto entuziasmigis la gesinjorojn en la salono.
7. La instruisto plibonigis (pli-bon-igi = meer goed maken, verbeteren) la erarojn.
8. Ĉu li redonis al vi miajn librojn?
9. Mi estis aĉetinta multajn belajn florojn.
10. Ili estos laborantaj en la ĝardeno.
11. La maljunulo estis jam mortinta (morti = sterven).
     
  B  
  1. Waarom waren jullie niet gekomen? (-intaj)
  2. De kinderen hadden in de tuin gespeeld. (-intaj)
  3. De oude zieke man was stervende.
  4. Kunt u terugkomen?
  5. Zij had het boek reeds gelezen (-inta) en daarom gaf ze het (= ĝi) mij (= aan mij) terug.
  6. Hij had mij gegroet (-inta), maar ik zag hem niet.
  7. Morgen zullen wij onze lessen geleerd (-inta) hebben.
  8. Hij had beter gewerkt dan ik.
  9. Zong mijn zuster net zo mooi als uw tante?
  10. Hij had leesbaar geschreven, maar ik kon de brief niet lezen.
     
  C De straat. Probeer over dit onderwerp eens enkele zinnen te schrijven.

E-mail de gemaakte vertalingen en eventuele vragen en suggesties naarpingveno.

Ga naar de volgende les via hejmo of door het aanklikken van les 17.