dat de klemtoon altijd valt op de voorlaatste lettergreep? |
radio - radio, apetito - eetlust, ferioj - vakantie |
dat alle zelfstandige naamwoorden, dus woorden waar men in het Nederlands de, het of een voor kan zetten, altijd eindigen op een -o? |
|
dat het meervoud van alle zelfstandige naamwoorden gevormd wordt door achtervoeging van een -j? |
domo - domoj, ĉambro - ĉambroj, besto - bestoj |
dat alle bijvoeglijke naamwoorden eindigen op een -a? |
bela - malsana - granda |
dat deze ook de meervouds-j krijgen? |
bela domo - belaj domoj, kvadrata urba ĝardeno - kvadrataj urbaj ĝardenoj |
dat alle bijwoorden, die afgeleid zijn van een bijvoeglijk naamwoord, eindigen op -e? |
ŝi laboras diligente, li promenas rapide, ĝi flugas alte |
dat er ook bijwoorden zijn, die nooit veranderen? |
hodiaŭ - vandaag, hieraŭ - gisteren, morgaŭ - morgen, tuj - dadelijk, nun - nu, ankoraŭ- nog, baldaŭ - spoedig |
dat de werkwoorden eindigen op -i? |
spreken - paroli, lezen - legi, eten - manĝi, reizen - vojaĝi |
dat deze uitgang verandert, voor de tegenwoordige tijd in -as? |
mi legas, ĝi manĝas |
voor de verleden tijd in -is? |
li vojaĝis, ili iris |
voor de toekomende tijd in -os? |
vi legos, ni skribos |
dat het onderwerp in de zin nooit een -n krijgt, maar dat alle bepalingen waar geen voorzetsel voor staat, een -n krijgen? |
mi manĝas pomon, ni faras promenon, ili studas Esperanton |
dat een bepaling met een voorzetsel geen -n krijgt, tenzij er richting (of omgekeerde richting) wordt aangeduid? |
ni sidis en la ĉambro - wij zaten in de kamer, ni iras en la ĉambron - wij gaan de kamer in;
trans la rivero staras bela kastelo - aan de overkant van de rivier staat een mooi kasteel, la knaboj naĝas trans la riveron - de jongens zwemmen de rivier over |
dat de voorzetsels al, de, el, ĝis, laŭ, preter en tra zelf al een beweging aangeven en de bepaling waar ze voor staan, daarom geen -n krijgt? |
li iras al la lernejo - ŝi falis de la ŝipo - ni iras el la lito - mi iras ĝis Parizo - ili veturis laŭ la rivero, preter la domo - vi kuris tra la arbaro |
dat het achtervoegsel -ulo een persoon aanduidt? |
riĉulo, avarulo, blindulo |
dat -ejo een plaats aanduidt? |
legejo, enirejo, laborejo |
dat -isto een beroep aanduidt? |
instruisto, ĝardenisto |
dat -estro de leider of het hoofd aanduidt? |
lernejestro, urbestro, ŝipestro |
dat -ino iets vrouwelijks aanduidt? |
instruistino, patrino, avino, bovino |
dat -et een verkleining aangeeft en -eg een (uiterste) vergroting of versterking? |
ŝtoneto - ŝtonego, pluveto - pluvego, urbeto - urbego, rideti - ridegi |
dat het voorvoegsel -mal het tegengestelde uitdrukt? |
malsana, malriĉa, malkontenta, maldiligenta |
dat een vragende zin altijd met Ĉu begint, behalve als een zin begint met een vraagwoord, zoals kia, kio, kiu enz.? |
|
dat -ido een afstammeling aanduidt? |
hundido, leonido, ĉevalido, reĝido |
dat -ilo een werktuig aanduidt? |
flugilo, naĝilo, helpilo |
|
Vul in |
|
A |
|
|
1. |
La patrino rigardas eksteren (kijkt naar buiten). Ŝi staras antaŭ la ... |
|
2. |
Oni sonorigas (er wordt gebeld). Antaŭ la ... staras la geonkloj. |
|
3. |
La patro estis en butiko. Li aĉetis donaceton (kocht een cadeautje) por la ... |
|
4. |
Ni promenas ekster la urbo. Ni vidas ŝafidon en la ... (herbo = gras). |
|
5. |
En la dormĉambro ni vidis ... kaj ... |
|
Vertalen |
|
B |
|
|
1. |
In onze tuin staan veel hoge bomen en prachtige rode, witte, gele en blauwe bloemen. |
|
2. |
Wij aten veel kersen, maar weinig appels. |
|
3. |
In de grote zaal van het concertgebouw (concert = koncerto) spelen violisten (viool = violono), pianisten (piano = piano) en fluitisten (fluit = fluto), maar luisteren (= aŭskultas) timmerlieden (timmeren = ĉarpenti), tuinlieden, bakkers, typistes (typen = tajpi) en onderwijzers en onderwijzeressen (één woord). |
|
4. |
Onze ouders bezoeken onze grootouders in het kleine dorp. |
|
5. |
Als wij goed Esperanto willen leren, moeten wij elke dag een uur studeren. |
|
6. |
Dan bezoeken wij onze Esperantovrienden in vele landen en nodigen ook hen uit ons land te bezoeken. |
|
7. |
Wij maakten een lange wandeling de stad uit en het bos in. |
|
8. |
Een kam, een schaar, een rijtuig, een handvat (vasthouden = teni) en een ploeg (ploegen = plugi) zijn werktuigen. |
|
9. |
Zag je het mooie veulen en het witte lam van onze buurman? |
|
10. |
De blinde heeft een trouwe hond; zij wandelen altijd in het park. |
|
11. |
Mijn moeder bakt koekjes (koek = kuko) in de keuken; zij doet dat voor ons, want wij houden veel van (houden van = ŝati) lekkere (lekker = bongusta) koekjes. |
|
12. |
Als (= kiam) wij in het buitenland zijn, spreken wij altijd Esperanto; de Engelse en Duitse taal (= twee talen) leerden wij op school, maar onze onderwijzeres was zeer modern en leerde ons ook Esperanto. |
|
13. |
Correspondeer in Esperanto, dan hoor je over (= pri) de gewoonten (gewoonte = kutimo) in andere landen en kun je de literatuur (literatuur = literaturo) van die landen in Esperanto lezen. |
|
14. |
Deze (= ĉi tiuj) zinnen zijn erg moeilijk (makkelijk = facila), maar je leerde alle woorden en nu moet je leren die te gebruiken. |
|
15. |
Je kunt ook Esperanto spreken en schrijven met (= per) eenvoudige (eenvoudig = simpla) korte zinnen (zin = frazo). |
|
|
E-mail de gemaakte vertalingen en eventuele vragen en suggesties naar.
Ga naar de volgende les via of door het aanklikken van les 21. |