Les 6
Ontleden
In deze les wordt een belangrijke regel behandeld van de Esperantogrammatica. Bestudeer deze regel dus goed. We beginnen met het ontleden van een zin, d.w.z. we halen de zin in delen uit elkaar.
In de zin:
De jongen speelt in de tuin
noemen we 'speelt' het gezegde; dit duidt de handeling aan, die er plaatsvindt.
'De jongen' is het onderwerp; dit duidt aan wie of wat de handeling verricht.
'In de tuin' noemen we een bepaling (van plaats).
Bepalingen met en zonder voorzetsel
Omdat in de bepaling in de tuin het woordje 'in' voorkomt, dat een voorzetsel is, spreken we van een bepaling met voorzetsel.
Een voorzetsel is een woord, dat een verband aanduidt tussen enige zelfstandigheden. Bijvoorbeeld: in, aan, van, uit, boven, over.
De vertaling van de zin De jongen speelt in de tuin is: La knabo ludas en la ĝardeno.
'La knabo' is het onderwerp,
'ludas' is het gezegde,
'en la ĝardeno' is een bepaling met voorzetsel (b.m.v.).
Hier volgen nog een paar zinnen: |
 |
La birdo sidas sur la domo. (b.m.v.) |
 |
La ŝuoj staras antaŭ (= voor) la seĝo. (b.m.v.) |
 |
La knabino kuŝas en la lito. (b.m.v.) |
 |
Ni promenas al la urbo. (b.m.v.) |
|
Nu bekijken we de volgende zin:
De vader schrijft een brief.
Ook in deze zin onderscheiden we weer:
'De vader' - het onderwerp
'schrijft' - het gezegde
'een brief' - een bepaling.
Maar zoals je ziet, staat hierin geen voorzetsel, zoals in de bovenstaande zinnen.
Daarom noemen we deze bepaling een bepaling zonder voorzetsel (b.z.v.).
Deze bepaling zonder voorzetsel, die het antwoord is op de vraag:
Wat wordt er geschreven, gegeten, verkocht, gezien? etc.
noemen we in de Nederlandse grammatica het lijdend voorwerp.
De vertaling van de zin De vader schrijft een brief is: La patro skribas leteron. Let op de n achter letero!
Zo ook: |
|
De jongen eet een appel. |
 |
La knabo manĝas pomon. |
|
Het meisje verkoopt bloemen. |
 |
La knabino vendas florojn. |
|
Vergelijk nu deze vertalingen eens met de eerder gegeven zinnen, dan zal het je duidelijk zijn, dat we de volgende regel kunnen opstellen: |
Bepalingen zonder voorzetsel krijgen een -n.
Bepalingen met een voorzetsel krijgen geen -n.
Vergelijk ook eens de volgende zinnen: |
 |
Mi havas belan libron. |
Ik heb een mooi boek. |
 |
Mi havas belajn librojn. |
Ik heb mooie boeken. |
Je ziet dan dat het bijvoeglijk naamwoord weer dezelfde uitgang krijgt als het zelfstandig naamwoord, waar het bij hoort en dat in het meervoud de -n achter de -j komt.
Een bepaling (met of zonder voorzetsel) hoeft niet altijd achteraan in de zin te staan. |
 |
En la ĝardeno (b.m.v.) ludas la infanoj. |
In de tuin spelen de kinderen. |
 |
Leteron (b.z.v.) skribas la patro. |
Een brief schrijft vader. |
De plaats waar de bepaling in de zin staat, heeft geen invloed op het wel of niet gebruiken van de -n.
Nog een aantal voorbeelden: |
|
Hij leert Esperanto. |
 |
Li lernas Esperanton. |
|
Uit de tuin steelt Klaas een appel. |
 |
El la ĝardeno Klaas ŝtelas pomon. |
|
Hij wenst goedenavond. |
 |
Li deziras bonan vesperon. |
|
Schrijft u aan uw vriendin een lange brief? |
 |
Ĉu vi skribas al via amikino longan leteron? |
|
Wij bezoeken onze vrienden. |
 |
Ni vizitas niajn amikojn. |
|
Het kind houdt van (bemint) de vader en de moeder. |
 |
La infano amas la patron kaj la patrinon. |
|
Morgen bezoeken wij de bijeenkomst van de Esperantocursus. |
 |
Morgaŭ ni vizitos (toekomst!) la kunvenon de la Esperanto-kurso. |
|
|
Nieuwe woorden |
 |
lingvo |
taal |
 |
banano |
banaan |
 |
okulo |
oog |
 |
biciklo |
fiets |
 |
blanka |
wit |
 |
mordi |
bijten |
 |
helpi |
helpen |
 |
porti |
dragen |
 |
post |
na |
 |
ses |
zes |
 |
orelo |
oor |
 |
diri |
zeggen |
|
|
Vertalen |
|
A |
|
 |
1. |
La patrino aŭdas la infanon. |
 |
2. |
Jan havas belan libron. |
 |
3. |
Li aĉetis (= kocht) belan novan ĉapelon. |
 |
4. |
Ĉu li aĉetis brunan ĉapelon? |
 |
5. |
Mia filino deziras al la najbarino bonan tagon. |
 |
6. |
Ni vidis la blankajn kolombojn. |
 |
7. |
Ni lernis la internacian lingvon. |
 |
8. |
Post ses lecionoj vi povas skribi mallongan leteron. |
 |
9. |
La hundo mordas la katon. |
 |
10. |
La semajno havas sep tagojn. |
 |
11. |
Ŝi helpas la virinon. |
 |
12. |
Mi vidas, ke (= dat) la viro portas belan grandan nigran ĉapelon. |
 |
13. |
Mi vidas lin (= hem). |
 |
14. |
La fromaĝo pezas kilogramon. |
|
|
B |
|
|
1. |
Een dikke boom staat in onze tuin. |
|
2. |
De boom heeft groene bladeren. |
|
3. |
Ik zie ook mooie grote tulpen in onze tuin. |
|
4. |
Mijn buurman eet een appel en twee bananen. |
|
5. |
Ik heb twee oren en twee ogen. |
|
6. |
U moet mij (aan mij) uw naam zeggen. |
|
7. |
Van mijn tante ontving ik een lange brief. |
|
8. |
Mijn oom schreef geen (niet een) brief, maar gaf mij (aan mij) een nieuwe fiets. |
|
9. |
Gaf mijn vader haar (aan haar = al ŝi) een hond? |
|
|
Leer steeds alle woorden en repeteer de woorden uit de vorige lessen.
E-mail de gemaakte vertalingen en eventuele vragen en suggesties naar .
Ga naar de volgende les via of door het aanklikken van les 7. |