Les 9


Woordvorming

In de vorige lessen heb je door middel van voor- en achtervoegsels woorden leren vormen. Door verandering van de uitgang van een woord kun je van zelfstandige en bijvoeglijke naamwoorden, werkwoorden of bijwoorden maken. Andersom kan dat ook.

kanti zingen la kanto het lied
devi moeten la devo de plicht
ami liefhebben la amo de liefde
deziri wensen la deziro de wens
promeni wandelen la promeno de wandeling
vivi leven la vivo het leven
viziti bezoeken la vizito het bezoek
la frato de broer frata broederlijk
ĝoji blij zijn ĝojo vreugde
kuraĝi durven, moed hebben kuraĝo moed
      kuraĝa moedig
Samengestelde woorden krijg je, net als in het Nederlands, door de woorden aaneen te schrijven.
  ĝardeno tuin + benko bank > ĝardenbenko tuinbank
  akvo water + birdo vogel > akvobirdo watervogel
  dormo slaap + ĉambro kamer > dormĉambro slaapkamer
Je ziet bij de voorbeelden, dat de uitgangs-o van het eerste woord soms wordt weggelaten.
Dat gebeurt niet als het woord dan moeilijk uitspreekbaar wordt.
Dus niet: manĝĉambro maar manĝoĉambro.

Telwoorden

Het wordt nu tijd, dat we in het Esperanto leren tellen.

             telraam

1 unu
2 du
3 tri
4 kvar
5 kvin
6 ses
7 sep
8 ok
9 naŭ
10 dek
11 dek unu 12 dek du 13 dek tri
20 dudek 21 dudek unu 22 dudek du 29 dudek naŭ
30 tridek 40 kvardek 50 kvindek 70 sepdek 90 naŭdek
100 cent 500 kvincent 1000 mil 10.000 dek mil

Namen van maanden

De namen van de dagen leerden we al, de namen van de maanden zijn:
januaro
februaro
marto
aprilo
majo
junio (klemtoon op i)
julio
aŭgusto
septembro
oktobro
novembro
decembro

Persoonlijke voornaamwoorden

Om je geheugen wat op te frissen, zijn hier nog eens de persoonlijke voornaamwoorden:
mi ik, mij
vi jij, jou, u
li hij, hem
ŝi zij, haar (enkelvoud)
ĝi het, hij, hem, zij, haar *)
ni wij, ons
vi jullie
ili zij, hen, hun (meervoud)
( voor personen, maar ook voor dingen en dieren)

*) Het woord ĝi wordt gebruikt voor

  • dieren en dingen, of voor
  • personen als het geslacht (m/v) niet aan de orde is (bv. kleine kinderen)
  De kamer is groot, hij is vierkant. La ĉambro estas granda, ĝi estas kvadrata.
  De kat is mooi, zij is in de tuin. La kato estas bela, ĝi estas en la ĝardeno.
  Het kind huilt, want het wil eten. La infano ploras, ĉar ĝi volas manĝi.
Als een dier in een verhaal wordt verpersoonlijkt, wordt ook wel li of ŝi gebruikt.
Als het geslacht van mensen onduidelijk is, of er niet toe doet, wordt li gebruikt.

Bezittelijke voornaamwoorden

De bezittelijke voornaamwoorden worden gemaakt van de persoonlijke voornaamwoorden en wel door daar een -a achter te zetten.

mia mijn
via jouw, uw
lia zijn
ŝia haar
ĝia zijn, haar
nia onze, ons
via jullie
ilia hun
 
  mijn tuin mia ĝardeno
  haar fiets ŝia biciklo
  uw brief via letero

Het is logisch, dat de uitgang van deze woorden een -a is. Ze zeggen immers iets over het zelfstandige naamwoord en we leerden al, dat de woorden die iets zeggen van een zelfstandig naamwoord, op een -a eindigen; ook volgen zij het getal van het zelfstandig naamwoord.

  grote huizen grandaj domoj
  onze huizen niaj domoj
  onze grote huizen niaj grandaj domoj

Nieuwe woorden om te leren

kial waarom ĉar want, omdat
kie waar kiel hoe (op welke manier)
vojo weg trafiko verkeer
popolo volk monto berg
stacidomo station la mezo het midden
presi drukken per met (door middel van)
bezoni nodig hebben kompreni begrijpen
montri wijzen, tonen kuiri koken (bereiden)
naĝi zwemmen alta hoog
danĝera gevaarlijk komuna gemeenschappelijk
oni men metro meter

Het alfabet

       abc

Hier volgt het complete Esperantoalfabet, 28 letters:

 a  b  c  ĉ  d  e  f  g  ĝ  h  ĥ  i  j  ĵ  k  l  m  n  o  p  r  s  ŝ   t  u  ŭ  v  z

Spreek uit: a, bo, co, ĉo, do enz.

Vertalen

  A  
1. Kiam estos la lasta leciono de nia kurso?
2. Tion nia instruisto ankoraŭ ne scias.
3. Kial ni lernas Esperanton?
4. Ĉar la diversaj popoloj de la tuta mondo kun multaj diversaj lingvoj bezonas komunan internacian lingvon.
5. Kie estas via instruistino?
6. Ŝi estis en la ĝardeno, sed nun ŝi estas en via kuirejo.
7. Kiel oni povas iri al la stacidomo, sinjoro?
8. Vi povas iri per tramo, sinjorino.
9. La trafiko en niaj grandaj urboj estas tre danĝera por niaj infanoj.
10. Kial viaj infanoj ludas en mia ĝardeno?
     
  B  
  1. De drukker heeft een grote drukkerij.
  2. Wij eten onze kaas.
  3. De drie katten sprongen op de tuinbank. (richtings-n)
  4. Mijn tuin is groot, hij (!) is vierkant.
  5. Heeft uw dochtertje zeven vissen?
  6. De heuvel is 65 meter (!) hoog.
  7. Wanneer zullen uw kinderen weggaan?
  8. Ik begrijp u niet.
  9. Waar is het station?
  10. Het station is in het midden van onze stad.
  11. Kunt u mij (aan mij) de weg naar het station wijzen?

E-mail de gemaakte vertalingen en eventuele vragen en suggesties naar pingveno.

Ga naar de volgende les via hejmo of door het aanklikken van les 10.